Inachis io
Dagpauwoog (Inachis io Hübner)
De Dagpauwoog zijn areaal strekt zich uit door geheel Europa en door grote delen van Azië tot Japan. Bij ons wisselend in aantal van algemeen tot schaars. Deze fraaie vlinder met zijn opvallende oogvlekken op elke vleugel zal niemand met een andere soort kunnen verwisselen. De bovenkant van de vleugels vertoont een roestrode grondkleur met grijsachtige rand, deze vlinder is heel makkelijk te herkennen, dank zij het grote ´pauwenoog` op iedere vleugel.
De onderkant is donkerbruin. Het vrouwtje is gelijkaardig, maar iets groter. In collecties vindt men niet zelden anormale exemplaren waarbij twee ogen (de pauwenogen) ontbreken, of zelfs soms de vier. Het gaat bijna steeds om exemplaren waarvan de afwijking kunstmatig is ontstaan door thermische schokken op het moment van de pop. Het stadium van rups naar het roerloze stadium. Als hij in rust zit met omhoog geklapte vleugels kijken we tegen de bijna zwarte onderkant aan en valt hij nauwelijks op. Maar wordt hij gestoord, dan slaat hij onmiddellijk zijn vleugels open en we kunnen ons voorstellen dat een vogel daardoor afgeschrikt wordt.
De Dagpauwoog is een van onze meest voorkomende vlinders. Dat hij op dit ogenblik nog niet met uitroeiing is bedreigd, dankt hij voornamelijk aan het feit dat zijn voederplant niet door het vee wordt gelust en dat deze plant, de brandnetel, overal voorkomt. Gelukkig is de Dagpauwoog een vlinder die we overal kunnen aantreffen, hij vliegt langs bosranden, hagen en struiken, tuinen, parken en andere plaatsen, waar de voedselplanten groeien. (Urtica dioica) De overwinterde vlinder legt in april of begin mei de eieren in schooltjes op de onderzijde van brandnetelbladeren. Na veertien dagen breken de rupsen uit.
Deze rupsen blijven op de voederplant, in een kluitje bij elkaar. Na ongeveer een maand zijn zij volgroeid. Eerst bij de laatste vervelling zullen de volgroeide rupsen hun eigen weegs gaan, om een plaats te zoeken voor de verpopping. De volgroeide rups is dan 42 mm lang, haar lichaam is zwart, fijn witgespikkeld met lange zwarte doorns op rug en flanken, de buikpoten geelachtig bruin en haar kop is glimmend zwart. De fraai met goud gevlekte pop komt al na een dag of tien uit. In de zomer zit hij graag op bloeiende distels, koninginnekruid (Eupatorium) en vooral de Buddleya’s. In de herfst zijn het de Asters en Sedums die hem aantrekken. Over het algemeen is er maar één generatie per jaar.
Zijn prachtige kleurentekening maakt hem tot een van de meest geliefde vlinders. De vlinder overwintert in spleten, op zolders en in huizen en zal bij de eerste lentewarmte terug beginnen te vliegen.
Uitgiftedatum 8 mei 1993
Illustrator André Buzin