Koevinkje
Koevinkje (Aphantopus hyperantus)
Het koevinkje “Aphantopus hyperantus” is een dagvlinder uit de subfamilie Satyrinae, de zandoogjes en erebia's. Het is een zeer donkere vlinder. Het mannetje is bijna zwart, het vrouwtje is lichter van kleur. De lengte van de voorvleugel is 18-24 mm. De bovenkant van de vleugels is zwartachtig bruin.
De onderkant van de vleugels is donkerbruin met bij het vrouwtje een goudbruine bestuiving. Op de onderkant van de voorvleugel bevinden zich drie en op de onderkant van de achtervleugel vijf grote, witgekernde en geelgeringde oogvlekken. Het duidelijkst zijn de oogvlekken waar te nemen aan de onderzijde van de vleugels. Bij het vrouwtje zijn de ogen soms ook zichtbaar op de bovenkant. De vlinder opent alleen de vleugels bij koel, zonnig weer om zich op te warmen. Het areaal van het koevinkje strekt zich uit van Midden Scandinavië tot Noord Spanje en van West Frankrijk en Groot-Brittannië tot Ussuri. Het koevinkje leeft op vochtige of ruige graslanden en grazige plekken met struiken. De vliegtijd is van juni tot en met augustus. Hij vliegt in één generatie en is vooral te vinden op valeriaan- en tijmbloemen. De vrouwtjes besteden veel tijd aan het zoeken van nectar van onder andere braam, koninginnenkruid en akkerdistel. De mannetjes worden zelden op bloemen gezien; ze maken veel patrouillevluchten waarbij ze vaak paden of bosranden volgen. Begin juli is de tijd om deze vlinder te zien te krijgen. Je moet er snel bij zijn, want hij heeft maar een korte vliegtijd van een paar weken. De vrouwtjes zetten de eieren niet af op een plant, maar laten ze tijdens de vlucht één voor één in de vegetatie vallen, net als het dambordje. De rupsen foerageren vooral 's nachts; overdag rusten ze aan de voet van de waardplant. De rupsen zijn redelijk breed in hun voedselvoorkeur, ze leven op diverse grassoorten zoals witbol, smele, kropaar, en zwenkgrassen. De soort overwintert als halfvolgroeide rups, verscholen in een graspol, bij zacht winterweer komen de rupsen soms tevoorschijn om te foerageren. De overwintering gebeurt in het derde rupsstadium en bij zacht weer eten de rupsen ook in de winter. De verpopping gebeurt aan de basis van de waardplant en in een ijl zijden spinsel. De vlinders vliegen bijna voortdurend, zelfs bij vrij slecht weer. Voor verplaatsingen tussen open plekken in bossen worden vaak brede bospaden gebruikt en vliegt de vlinder niet over de bomen naar een naburige open plek. De mannetjes vertonen een patrouilleergedrag op zoek naar wijfjes. De vindplaatsen van het koevinkje zijn ten opzichte van vroeger niet zoveel veranderd en de soort kan vooral op de zandgronden in het noorden van West- en Oost-Vlaanderen en ten oosten van de lijn Antwerpen Brussel gevonden worden. In Wallonië, Nederland en Duitsland is het koevinkje een algemene verschijning. In Groot-Brittannië is de soort algemeen in het zuiden van Engeland en Wales, maar is ze lokaal in Schotland. Het koevinkje geniet geen wettelijke bescherming. In Vlaanderen en België is de soort momenteel niet bedreigd en ook op Europese schaal is ze niet bedreigd.
Uitgiftedatum 6 oktober 2014
Formaat van de postzegel : 30 mm x 25 mm
Illustrator Marijke Meersman