Kleine vos

Aglais urticaKleine vos (Aglais urticae Linnaeus)
De Kleine Vos is zeer verbreid in geheel Europa, een groot deel van Azië tot in Japan.
Bij ons een van de gewoonste dagvlinders. De Kleine Vos, ook Schoenlapper genoemd, vertoont veel overeenkomst met de levenswijze van de Dagpauwoog. Het is een veel voorkomende vlinder die ook de brandnetel als voederplant heeft. De overwinterende exemplaren komen voort uit een tweede of een derde generatie.

Op mooie lentedagen, als het klein hoefblad bloeit en de wilgenkatjes geuren, ontwaken de Kleine Vosjes uit hun winterslaap en zien we ze rondvliegen, langs hagen en struiken, tuinen, parken, ruderaalgronden en andere terreinen, waar de voedselplant groeit, brandnetel (Urtica dioica), af en toe zich zonnend op de warme grond of nectar zuigen op de vroege bloemen.
Dan leggen de wijfjes ook al spoedig de eieren gegroepeerd, soms zelfs van meerdere wijfjes op een zelfde plaats, aan de onderkant van brandnetelbladeren, hun voedselplant. De rupsjes die na tien dagen uitkomen weven zich gezamenlijk een spinsel waarin ze beschut verder ontwikkelen. Worden ze verontrust, dan beginnen ze heftig met het voorste deel van hun lichaam heen en weer te slaan. Sluipwespen laten zich hierdoor niet afschrikken, zoals de kweker later nogal eens met spijt bemerkt.
Een volwassen rups is 22 mm lang, heeft een zwart lichaam met zeer fijne witte stipjes en aan weerszijden twee gebroken gele lengtestrepen, waaronder het lichaam een purperachtig bruine kleur heeft; soms een aantal roodachtig bruine vlekjes tussen de gele lengtestrepen, sommige vormen zijn met geel overdekt, de doorns langs de rug en op de flanken zwart of geelachtig, de kop is zwart. De voederplant wordt volledig kaalgevreten zodat slechts de stengel overblijft. Na de laatste vervelling worden de rupsen solitair en gaan dikwijls verpoppen, hangend onder raamkozijnen en dakgoten.
In het begin van de zomer komt de nieuwe generatie uit de pop die meestal niet zo talrijk is. Maar zij levert in augustus en september de volgende en daarvan kunnen de Kleine Vosjes soms bij tientallen op bloeiende Sedum en Boddleya´s zitten. Na enige weken gevlogen te hebben gaan onze Kleine Vosjes nu in winterrust. Ze zoeken daarvoor allerlei holten en andere beschutte plaatsen op, men kan ze nogal eens op zolders en in schuren vinden. Het aantal vermindert in de winter door vogels en muizen of door te sterke uitdroging, maar er blijven genoeg over om de soort in stand te houden. In sommige steden worden de vlinders gekweekt en losgelaten om de bloemperken in de parken levendig te maken.

Uitgiftedatum 8 mei 1993
Illustrator André Buzin